DE MAN, WIENS MANNELIJKHEID NAAR HET HOOFD IS GESTEGEN


Hij zou in den grond geen kwaje kerel zijn, maar hij heeft een idee-fixe. Hij kan er maar niet over uit, dat hij o zaligheid een man is. Of er zich nu een gelegenheid voordoet of niet, hij moet en hij zal luidkeels het lot prijzen, dat hij niet zo'n arm mislukt schepsel is, zo'n vrouw. Hij is een man! Hoorde U het goed? Een man! Verbaast U dan toch, werkelijk een man! Wat een geluk! Naast hem heeft de vrouw niet eens een naam, ze heet "mijn vrouw". Met de nadruk op "mijn". Hij is de mijnheer, die zich in het gastenboek van 'n hotel laat inschrijven als "dhr. Jansen en familie", ook als de hele familie slechts uit hemzelf, zijn vrouw en een krombenige takshond bestaat.

Hij is de man met het "leider-complex", de man die altijd van "buigen of breken" spreekt, die, om geen stap te hoeven uitwijken, zijn eigen kind opzij duwt. Hij loert altijd naar mogelijke aanvallen op zijn autoriteit, en verlangt dat de hele familie in angstige bewondering voor hem "in de houding" staat. Niemand, en zeker niet zijn vrouw, mag een mening hebben. Decreteert hij dat het buiten koud is, dan hebben de overige leden van het huisgezin maar met hun tanden te klapperen, ook al meent het zonnetje het nog zo goed. Ze mogen vooral niet zo doen, alsof ze merken, dat hij merkte, dat hij zich vergiste.

In huis mag niets gebeuren zonder zijn uitdrukkelijke toestemming, hij beslist ook voor allemaal of het eten goed smaakt of niet. Kan hij geen asperges verdragen, dan heeft de hele familie die als gif te mijden. In zijn huis is er maar één god: dat is hij. Kennissen noch familieleden zijn de vrouw toegestaan, niet omdat hij daar jaloers op zou zijn, maar uit angst dat iemand buiten hem invloed op haar zou krijgen. Hij geeft haar graag onderricht in alles wat ze al weet, om haar te bewijzen dat ze helemaal niets weet, en niets begrijpt, en dat überhaupt slechts een mannelijk brein in staat is iets verstandigs voort te brengen.

Houdt hij van zijn vrouw, dan is zijn liefde voor haar eigenlijk niets anders dan de vreugde der overwinning op haar behaald. De kinderen rillen voor hem, en die vrees wakkert hij aan door energiek van leer te trekken, zo gauw zich daar een gelegenheid toe voordoet. Hij verbeeldt zich ieder karakter klein te kunnen krijgen, en het lot naar eigen goeddunken te kunnen dwingen. De autoriteitsmaniak komt in alle graden voor. Van de sergeant-majoor-psychose tot de imperators-waan. Hij imponeert zichzelf het meest en bewondert zijn eigen onverschrokkenheid, als hij tegen zijn vrouw zegt: "je gáát vandaag naar de tandarts en laat je kies trekken".

Natuurlijk is hij principieel blind en doof voor alle verdiensten van zijn vrouw. Geduld heeft ze alleen omdat ze een taai zenuwgestel heeft. Haar moed is lichtzinnigheid, haar offervaardigheid niet meer dan een staaltje van haar plicht. En als de geboorteweeën haar dreigen de baas te worden, zal hij tegen haar zeggen: "Maar daar bèn je toch voor!"

En de volgende: Pietje Secuur

Appel