DE VLIJTIGE HUISSLOOF


Zij komt niet uit haar schort, en in haar blouse steekt altijd een naald en draad. Haar haren liggen keurig glad gekamd in twee blikken golven links en rechts van haar scheiding, en haar jurk is van zo'n degelijke stof, dat ze haar zit, of ze voor de eeuwigheid is aangemeten. Geen plooitje beweegt zich, geen bandje zit los. Van ieder ding uit haar omgeving straalt de politoerglans je tegen. Uit haar gesprekken spreken zuingheid, netheid en plichtsgevoel, want zelfs in haar gebaren en het gebruik van haar stem is ze spaarzaam.

Ze raapt iedere knoop op die ze op straat vindt, en weet zelfs nog van het vel van een worst een smakelijke soep te bereiden. In haar tuin zul je nooit zilveren herfstdraden vinden, omdat ze ieder vorm van spinnewebben haat, zelf stuifmeel ergert haar.

Als ze 's ochtends wakker wordt, windt ze allereerst de wekker op, en haalt haar man uit zijn ochtendsluimer met een droog: "Opstaan, het is tijd voor kantoor."

Feestdagen kent ze nauwelijks, maar schoonmaakdagen des te beter. Zelfs als ze op visite gaat heeft ze een handwerkje bij zich. Zit ze in een restaurant, dan stapelt ze de lege borden vast voor de ober op, en in de trein poetst ze de ruiten schoon met krantenpapier. Bij haar thuis wordt iedere bezoeker op de hoogte gehouden van de hoenderteelt, en het aantal flessen met zelfingemaakte vruchten. Iedereen wordt naar zijn oordeel gevraagd, wat hij voordeliger vindt: alles zelf doen, ofwel in winkels te kopen. Een bloeiende boom is alleen interessant met het oog op de vruchten die hij zal dragen; en kruipende, vliegende, lopende en zwemmende dieren zijn slechts aanleiding tot het uitwisselen van kookrecepten.

Het wereldgebeuren wordt afgewogen naar zijn praktisch nut; al haar gevoelens zijn ingedeeld in vakjes, en geen enkele gebeurtenis krijgt er meer van toebedeeld dan haar naar waarde toekomt. Voor haar hart heeft ze net zo goed een kasboek als voor haar huishoudgeld, en ook daar voert ze een spaarzaam beheer, om in elk geval uit te komen. Haar weldoorvoede zoons en haar corpulente man loven haar in koor, en prijzen zich gelukkig zo'n monster van deugd te bezitten. Maar zo gauw dit monster 's avonds de moede ogen dichtvallen, sluipen zij met een zucht van verlichting hun kraakzindelijke kooi uit.

En de volgende: de stijfdeftige dame

Appel